Dutch Dictionary
Greeting & Useful Phrases
Good morning - Goedemorgen
Good afternoon - Goedenmiddag
Good evening - Goedenavond
Good night - goede nacht
Thank You - dank je
Goodbye - Vaarwel
Excuse me - Excuseer mij
Where are you from? - Waar kom jij vandaan
I'm from Belgium - Ik kom uit belgie.
I'm from Ireland - Ik kom uit Ierland
What is your name? - Wat is jouw naam?
My name is _______ - Mijn naam is _________.
Yes - Ja
No - nee
Numbers
Zero - nul
One - een
Two - twee
Three - drie
Four - vier
Five - vijf
Six - zes
Seven - zeven
Eight - acht
Nine - negen
Ten - tien
Colours
Red - rood
Orange - oranje
yellow - geel
Green - groen
Blue - blauw
Black - zwart
Purple - purper
Brown - bruin
White - wit
My Body
Head - hoofd
Hair - haar
Cheek - wang
Nose - neus
Mouth - mond
Eye - oog
Eyes - ogen
Ear - oor
Ears - oren
Forehead - voorhoofd
Eyebrows - wenkbrauwen
Shoulder - schouder
Chest - borst
Back - achterkant
Stomach - maag
Hip - heup
Hand - hand
Fingers - vingers
Fingernail - vingernagel
Thigh - dij
Leg - been
Heel - hiel
Countries
Belgium - België
America - Amerika
Canada - Canada
Ireland - Ierland
Scotland - Schotland
England - Engeland
Australia - Australië
Food
English Words of Dutch Origin
Bamboo, beleaguer, blunderbuss, avast, boss, bully, bundle, coleslaw, cookie, dollar, grab, iceberg, jeer, landscape, leak, luck, Santa Claus, skate, slurp, smack, tickle, walrus, wagon, yacht,
Bamboo, beleaguer, blunderbuss, avast, boss, bully, bundle, coleslaw, cookie, dollar, grab, iceberg, jeer, landscape, leak, luck, Santa Claus, skate, slurp, smack, tickle, walrus, wagon, yacht,